De schaduw van Ḫattuša — over syncretisme en identitaire erosie in Europa
Ergens in het verlaten Anatolische binnenland, ver van toeristische routes en geopolitieke actualiteit, liggen de ruïnes van Ḫattuša — eens de hoofdstad van het Hettitische Rijk. Een rijk dat in de Late Bronstijd reikte van de Egeïsche kust tot diep in Syrië, en zich wist te meten met grootmachten als Egypte, Assyrië en Babylonië.
Ḫattuša was meer dan een hoofdstad. Het was een spiegelpaleis van beschavingen. In haar archieven liggen tienduizenden kleitabletten, geschreven in minstens negen talen. De staat cultiveerde zijn meertaligheid als politieke troef: religieus en juridisch werk vond plaats in Hettitisch, Akkadisch, Luwisch, Hattisch, Hurritisch, en soms zelfs in het Sumerisch of Indo-Arisch. De hofelite was polyglot, cultureel gesofisticeerd, diplomatiek flexibel. We zouden vandaag spreken van een model van inclusiviteit, diversiteit en internationalisering.
En toch — of misschien juist daarom — verdween het Hettitisch. Niet alleen als taal, maar als identiteit. Binnen enkele generaties na de ondergang van het rijk was er geen spoor meer van een Hettitisch zelfbeeld, geen cultureel geheugen, geen doorgegeven mythe. Wat overleefde, was het Luwisch — een lokale, populaire cultuurtaal. De taal van de elite verdween; de taal van het volk bleef. Wat gebeurde er? En belangrijker: wat zegt dit over ons?
De Hettitische elite bouwde geen identiteit op rond een eigen, exclusieve kern, maar absorbeerde culturele elementen uit alle richtingen. De goden kwamen uit Hurritische valleien, de helden uit Akkad, de rituelen uit Luwische heuvels, de diplomatieke taal uit Mesopotamië. Zelfs de naam van hun rijk, "Ḫatti", verwees naar een volk dat ze zelf hadden onderworpen. De heersers positioneerden zich niet als ‘gekozen volk’, maar als beheerders van een hybride beschavingsproject.
Op het eerste gezicht lijkt dit bewonderenswaardig. Maar het had een prijs. Want als een collectieve identiteit enkel bestaat uit externe leningen, als ze geen verbindend centrum kent, geen sacrale kern, geen mythisch anker — wat blijft er dan over wanneer de politieke en militaire structuur verdwijnt?
Ḫattuša had geen gedeeld ritueel, geen volksverhaal van uitverkiezing of strijd. Geen Exodus, geen Iliade, geen ‘beginselverklaring’. De cultuur was een mozaïek — prachtig, complex, maar zonder cement.
Europa's syncretische spiegelpaleis
Het Europa van vandaag herkent zich, bewust of onbewust, in dit model. De klassieke bronnen van Europese identiteit — het christendom, de Grieks-Romeinse erfenis, de nationale geschiedenissen, de verbondenheid met land en taal — zijn in sneltempo gedeconstrueerd of gerelativeerd. In hun plaats kwam een discursieve architectuur: mensenrechten, rationaliteit, duurzaamheid, diversiteit.
Dat lijkt nobel. Maar zoals in Ḫattuša, berust deze identiteit in hoge mate op abstracte principes, niet op belichaamde praktijken. De Europese burger wordt aangemoedigd om ‘kosmopoliet’ te zijn: flexibel, meertalig, mobiel, rationeel. Hij spreekt Engels, werkt voor multinationals, woont in steden zonder geheugen, eet wereldkeuken, consumeert mondiale cultuur. Maar wie is hij nog — buiten deze functionele codes?
Frankrijk is misschien wel het duidelijkste voorbeeld. De republiek heeft haar nationale verhaal al decennia vervangen door het ‘universalisme’ van de Verlichting. Iedere burger — ongeacht afkomst — wordt verondersteld deel te nemen aan een seculier contract: liberté, égalité, fraternité. Maar deze gelijkheid is formeel: ze beroept zich op redelijkheid, niet op gemeenschap. De klassieke, katholiek-christelijke erfenis werd eerst vermeden, dan verwijderd, uiteindelijk vergeten.
Het gevolg? In de banlieues spreken miljoenen jongeren geen Frans als thuistaal, maar Arabisch of Bambara. Ze herkennen zich niet in Marianne, Voltaire of de Tricolore. De laïcité wordt beleefd als vijandigheid. De republiek zweert bij universele waarden, maar faalt in belichaamde herkenning. Ze is, zoals Ḫattuša, een constructie zonder volk.
Het Verenigd Koninkrijk belichaamt een ander scenario. Daar werd de identiteit lange tijd gedragen door imperiale grandeur, Anglicaans ritueel en de monarchie als symbool. Maar sinds de dekolonisatie en de opkomst van een postnationale elite is die ruggegraat uitgehold. De ‘British values’ worden vandaag gedeclareerd als respect, tolerantie en rule of law — functionele begrippen, maar zonder liturgisch gewicht.
Londen is, net als het oude Ḫattuša, een hoofdstad van de wereld geworden. Men spreekt er meer dan 300 talen. Maar er is nauwelijks nog een gedeeld verhaal dat deze meertaligheid integreert. Zoals bij de Hettieten overheerst de indruk van een elite die leeft in een supranationaal netwerk, terwijl het volk zich vasthoudt aan populistisch nationalisme, nostalgie of tribalistisch ressentiment.
België vormt een haast ironisch spiegelbeeld van het Hettitische meertalige hof. Ook hier zijn er meerdere talen, meerdere culturen, meerdere geschiedenissen. Maar in plaats van die diversiteit te verheffen tot een gedeeld symbool, heeft men het conflict geïnstitutionaliseerd. Vlaanderen en Wallonië leven in parallelle werkelijkheden. Brussel is een meertalig eiland zonder binding. De Belgische identiteit bestaat voornamelijk bij de gratie van haar bestuurlijke complexiteit. Zoals in Ḫattuša spreken de elites alle talen — maar niemand spreekt nog tot het hart.
De geest van de Verlichting — zonder lichaam
Net als de Hettitische elite beroept de Europese elite zich vandaag op universele principes: mensenrechten, rationaliteit, vrijheid. Maar deze waarden zijn ontkoppeld van erfgoed, gemeenschap, plaats. Ze zijn seculiere relicten zonder altaar. Ze eisen loyaliteit, maar bieden geen mythe. Ze verheffen procedure boven pathos.
De liberale mens is een abstractie: autonoom, redelijk, mobiel. Maar waar leeft hij? Waar bidt hij? Wat rouwt hij? Wie zijn zijn voorouders? Wat is zijn thuis?
Zoals het Hettitische project, dreigt ook de Europese beschaving haar ziel te verliezen in de gelaagde spiegel van haar pluralisme.
Dit alles is geen pleidooi voor geslotenheid, etnisch essentialisme of nativistische nostalgie. Europa hoeft geen eiland te worden. Maar het moet wel opnieuw durven bouwen aan een kern, een sacrale ruimte waarbinnen verscheidenheid een vorm van verbondenheid wordt. Zonder zo’n centrum wordt meertaligheid babels. Wordt diversiteit centrifugaal. Wordt het verleden een leeg veld — en de toekomst een technocratisch spreadsheet. Een beschaving zonder ritueel, zonder herinnering, zonder eigen stem, is als een lichaam zonder hartslag.
Wat Europa nodig heeft, is niet méér regelgeving, méér inclusie-indicatoren of méér universele verklaringen. Wat het nodig heeft, is herbronning: verhalen die geworteld zijn, kunst die uitdaagt, liturgie die herinnert, rituelen die verbinden. De Hettieten hadden alles — behalve een mythe van zichzelf. Dat werd hun ondergang. De ruïnes van Ḫattuša fluisteren ons geen slogans toe. Ze roepen geen strijdkreet. Maar ze stellen één ongemakkelijke, existentiële vraag: Als je alles van iedereen overneemt — wat blijft er dan nog van jezelf?
Bronnen:
Furedi, F. (2017). What's Happened to the University? A Sociological Exploration of Its Infantilisation. Routledge.
Anderson, B. (2006). Imagined Communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism (Revised ed.). Verso.
Bauman, Z. (2000). Liquid Modernity. Polity Press.
Suvorkin, D. (2020). Meertaligheid en etnische identiteit in het Hettitische Rijk.
Bryce, Trevor. Life and society in the Hittite world. Oxford: Oxford University Press, 2004.
Beckman, Gary. “Akkadian and the Hittites.” In History of the Akkadian language uitgegeven door Juan-Pablo Vita, 1266-92. Leiden: Brill, 2021.
Reactie plaatsen
Reacties