(Aanleiding: recente gebeurtenissen zoals de dood van Charlie Kirk, massale protesten tegen immigratie in het VK en radicalere pro-Palestijnse acties, die wijzen op onbegrip aan beide kanten van het politieke spectrum.)
Twee kampen in onmacht
De politieke gemoederen laaien hoog op aan zowel linker- als rechterzijde. Onlangs werd de conservatieve activist Charlie Kirk neergeschoten op een universiteitscampus in Utah, wat in de VS een golf van woede en triomf teweegbracht aan weerszijden van het spectrum. Enerzijds schokte zijn dood vele rechtse sympathisanten, die dit zagen als bewijs dat “links geweld” steeds normaler wordt. In sommige extreemrechtse reacties klonk zelfs verbittering dat Kirk vermoord kon worden omdat “we onze tegenstanders niet genoeg haten” – met andere woorden, men verwijt zichzelf achteraf niet hard genoeg te zijn opgetreden tegen de ideologische vijand. Anderzijds waren er onder linkse commentatoren ook ronduit schampere reacties. Wie haat zaait, zal haat oogsten, zo redeneerden velen: Kirk zou het “zelf gezocht hebben” met zijn felle uitspraken en provocaties. Deze vergoelijkingen van politieke moord tonen hoe het ressentiment aan beide kanten overheerst boven medemenselijkheid.
Een gelijkaardige dynamiek zien we in Europa. In het Verenigd Koninkrijk trokken half september meer dan honderdduizend betogers door Londen in een ongeziene anti-immigratiemars. Uitgedost in Union Jacks en begeleid door straatgevechten met de politie, eisten zij een harde aanpak van migratie en het terugsturen van asielzoekers. Tegelijk waren er kleinere tegendemonstraties “Stand Up To Racism” die stelden dat de mars racistisch en opruiend was. De sfeer was zo grimmig dat 26 agenten gewond raakten en tientallen arrestaties werden verricht. Ook hier was er wederzijds onbegrip: de betogers wantrouwen de overheid en beschuldigen de elite ervan immigratie willens nillens door te drukken, terwijl tegenstanders van de mars de deelnemers afschilderen als haatdragende xenofoben.
Aan de linkerzijde zien we eveneens verharding. Uit verontwaardiging over het lot van de Palestijnen in Gaza zijn wereldwijd massale protesten en zelfs radicaal activisme opgelaaid. In Spanje werd de slotrit van de Ronde van Spanje (Vuelta) onlangs volledig stilgelegd door honderden pro-Palestijnse actievoerders die de weg blokkeerden. Duizenden demonstranten overspoelden de straten van Madrid en dwongen een voortijdig einde van de koers af. Hoewel deze actie voortkwam uit oprechte empathie – men wil de wereld wijzen op het bloedbad in Gaza – werd ze door velen als contraproductief gezien. Veldrijdende fans en renners reageerden gefrustreerd omdat een sportevenement in chaos eindigde. Zulke radicale protestvormen dreigen zo het grote publiek van zich te vervreemden, waardoor de kloof tussen activisten en buitenwereld enkel groeit.
In al deze gevallen – van de rauwe reacties op Charlie Kirk’s dood tot de straatprotesten over migratie en Palestina – voelen de betrokken kampen een diepe onmacht. Ze menen dat de politiek hen niet vertegenwoordigt en dat normale democratische middelen tekortschieten. Jarenlange frustraties en gevoelens van ressentiment (sluimerend wrokgevoel) barsten open in heftige woorden en daden. Het gebrek aan wederzijds begrip is frappant: beide kanten zien elkaar als existentiële vijand en elkaars leed of zorgen als ongerechtvaardigd of irrelevant. In wat volgt onderzoeken we waar die onmacht vandaan komt en waarom beide zijden het gevoel hebben een verloren strijd te voeren.
De roep om grip op migratie
Een eerste brandhaard van ressentiment situeert zich aan de rechterzijde, bij een groot deel van de autochtone bevolking die al decennialang vraagt om meer grip op migratie. Sinds de jaren ’90 klinkt er in Vlaanderen en bij uitbreiding heel West-Europa een vraag naar een kordater immigratiebeleid. Politieke partijen die pleitten voor strengere grenzen en beperking van immigratie werden echter standaard weggezet als “extreemrechts”. Het dominante narratief stelde migratie voor als onvermijdelijk én verrijkend: culturele diversiteit zou onze samenleving beter maken, economische migratie was nodig om krapte op de arbeidsmarkt op te vangen, en humanitaire opvang was een morele plicht. Critici van massa-immigratie vonden amper gehoor in het beleid; integendeel, ze werden moreel geïnvalideerd. Het gevolg was dat een reëel en breed gedragen gevoel van onbehagen jarenlang genegeerd of geminimaliseerd werd.
Inmiddels zijn de gevolgen van die migratiestromen niet meer te ontkennen. Vooral de grote steden kreunen onder integratieproblemen. Er is een onevenredig hoge criminaliteit bij bepaalde allochtone jeugdgroepen, gaande van drugshandel tot gewelddelicten, die de veiligheidsgevoelens aantast. Tegelijk zien we in de stadswijken een concentratie van armoede en werkloosheid, waar nieuwkomers onvoldoende perspectief vinden en de oorspronkelijke bevolking wegtrekt of zich terugplooit. De sociale cohesie staat onder druk, en parallelle samenlevingen dreigen te ontstaan. Voor de burgers die dit dagelijks ondervinden, voelt het alsof hun welvaart en veiligheid zijn opgeofferd op het altaar van een ideologische droom van de multiculturele samenleving. Hun jarenlang vreedzaam geuite verzuchting – “stop de onbeperkte instroom, handhaaf de orde, zorg desnoods voor remigratie van wie overlast bezorgt” – lijkt stelselmatig te worden weggewuifd door de politieke elite.
Wat de onmacht vergroot, is dat er geen kentering in zicht is. Integendeel, de demografische trends wijzen erop dat migratie de komende decennia nog zal versnellen. De Franse Afrika-expert Stephen Smith voorspelde al in 2018 dat Europa zich opmaakt voor een “scramble for Europe”: wegens de bevolkingsexplosie in Sub-Sahara Afrika (van 1 miljard inwoners in 2010 naar mogelijk 2,5 miljard in 2050) zullen miljoenen jonge Afrikanen richting Europa willen trekken3. Smith extrapoleert dat in de komende twee generaties meer dan 100 miljoen Afrikanen de oversteek naar Europa zouden kunnen wagen, waardoor tegen 2050 één op vier Europeanen van Afrikaanse origine zou zijn3. Hoewel dergelijke projecties betwist worden, zijn ze niet ondenkbaar gezien het enorme verschil in welvaart en stabiliteit tussen beide continenten. Voor mensen die nu al het gevoel hebben in hun buurt te zijn overrompeld, zijn dit geen geruststellende vooruitzichten.
Toch blijft een “kordaat immigratiebeleid” uit. Plannen voor strengere grensbewaking, een asielstop, het uitwijzen van uitgeprocedeerden of criminele vreemdelingen – het zijn voorstellen die telkens politiek onhaalbaar worden geacht of juridisch afgeschoten. Europese verdragen en mensenrechtenregels maken het lastig om migratie echt af te remmen. Bovendien heerst er in de bestuurskamers nog steeds een soort economisch pragmatisme: immigratie zou nodig zijn om vergrijzing te compenseren en arbeidsmarkten te vullen, ongeacht de maatschappelijke kost. Het resultaat is dat de oorspronkelijke bevolking zich ongehoord voelt en het vertrouwen in de politiek verliest. De term “extreemrechts” werkt daarbij als een stok om elke kritiek mee te slaan. Wie aanhaalt dat ongebreidelde migratie voor problemen zorgt, krijgt het verwijt van racisme. Deze morele verkettering leidt enkel tot verder ressentiment: mensen voelen zich niet alleen onveilig in hun omgeving, maar ook onteigend van het recht om hierover te klagen.
Het huidige ressentiment aan rechterzijde is dus de wrange vrucht van jarenlange frustratie. Men heeft het gevoel dat de politieke en culturele elite liever wegkijkt van de onderklasse-problemen dan in te gaan tegen hun eigen dogma’s. Als mensen dan uiteindelijk toch massaal de straat opgaan (zoals in Londen onlangs) of radicaal stemmen, is dat een uitlaatklep voor die opgebouwde onmacht. Ironisch genoeg leidt dit vaak tot meer veroordeling door de elite – “zie je wel hoe xenofoob ze zijn” – waardoor de kloof alleen maar dieper wordt. Zo wreekt het ressentiment zich op de maatschappelijke vrede.
Empathie voor Palestina, onmacht tegenover Israël
Aan de linkerzijde speelt er een ander, maar parallel verhaal van ressentiment. Sinds de escalatie van het conflict in Israël-Palestina, en met name de verwoestende oorlog in Gaza sinds 2023, is een wereldwijde golf van solidariteit met de Palestijnen ontstaan. In Europa komen honderdduizenden mensen op straat om een einde te eisen aan het bloedvergieten in Gaza. Deze beweging voor Palestijnse rechten wordt gedreven door oprechte empathie met het Palestijnse volk en verontwaardiging over de buitenproportionele Israëlische militaire acties. Veel mensen – zeker jongere generaties en minderheden – herkennen in het Palestijnse leed een onrecht dat niet langer door de beugel kan. Men ziet een onderdrukte bevolking die al decennia gebukt gaat onder bezetting, blokkade en nu regelrechte vernietiging.
De feiten in Gaza zijn dan ook schrijnend. Volgens recente schattingen zijn sinds het heroplaaien van de oorlog in 2023 al meer dan 70.000 Palestijnen omgekomen en honderdduizenden gewond geraakt. Burgerdoelwitten zoals ziekenhuizen, scholen en hele woonwijken zijn herhaaldelijk gebombardeerd. Dit gaat in tegen alle beloftes die de mensheid zichzelf deed na 1945 – “Nooit Meer!” klonk het na de Holocaust, nooit meer zouden we een genocide laten plaatsvinden. Toch zien velen nu precies genocidaal gedrag: het systematisch bombarderen en uithongeren van een compleet bevolkingsgebied wijst op een bedoeling om een volk te vernietigen of te verdrijven. Deze interpretatie kreeg recent ook steun van hoog niveau. Navi Pillay, oud-commissaris voor de mensenrechten bij de VN en voorzitter van een onafhankelijke VN-onderzoekscommissie, verklaarde onomwonden dat Israël’s oorlog tegen Gaza neerkomt op genocide en dat de Israëlische leiders daarvoor verantwoordelijk gehouden moeten worden. Ondanks die veroordeling durven vele Westerse regeringsleiders het woord “genocide” niet in de mond nemen. Men blijft spreken over “het recht van Israël om zich te verdedigen” en legt de schuld voor de vele burgerslachtoffers volledig bij Hamas. Voor activisten pro-Palestina is dit onbegrip vanuit het establishment ronduit stuitend. Zij voelen zich machteloos toekijken hoe elke dag opnieuw bommen vallen op onschuldige gezinnen, terwijl westerse hoofdsteden geen doortastende maatregelen nemen tegen Israël. Dit voedt een diep ressentiment ten aanzien van de politieke klasse die mooie woorden heeft over mensenrechten, maar in de praktijk een oogje dichtknijpt.
In de kern is dit een morele opstand van onderuit. Veel gewone burgers – van diverse etnische achtergronden – voelen de pijn van de Palestijnen als onrecht dat hen persoonlijk aangaat, als medemensen. Ze zien hoe Israël, met de stilzwijgende steun van het Westen, een tactiek hanteert van collectieve bestraffing: de Gazaanse bevolking straffen en verdrijven onder het mom van oorlog tegen terrorisme. Dit wordt aangevoeld als een schandvlek op ons geweten. Dat verklaart de felle uitingen van protest: sit-ins in openbare gebouwen, het bekladden van Israëlische ambassadegebouwen, het verstoren van evenementen (zoals de Vuelta) om aandacht te vragen. Men wil niet medeplichtig zijn door stilzwijgen, en omdat de reguliere politiek volgens hen faalt, neemt men het heft in eigen handen via actie.
Toch botst ook deze beweging op onbegrip en weerstand, met name van de gevestigde orde en de politieke rechterzijde. Voor veel conservatieven en traditionalisten is de pro-Palestijnse golf zelfs verdacht. Zij bekijken het conflict immers door een andere bril: die van de oorlog tegen het radicale islamisme. In hun narratief is Israël al decennia de voorpost van het vrije Westen in een vijandige Arabische regio. Sinds de aanslagen van 11 september 2001 is die “clash of civilizations”-logica sterk aanwezig: de radicale islam (Hamas, Hezbollah, Iran, IS, Al Qaida, enz.) bedreigt de westerse waarden, en Israël voert in feite dezelfde strijd als wij tegen dat extremisme. Vanuit die optiek zien rechtse stemmen de huidige pro-Palestinabetogers als naïef of als vijfde colonne: ze zouden sympathie tonen voor terroristen of minstens voor een cultuur (de islamitische) die haaks staat op de onze. De felle reactie van sommige extreemrechtse influencers op de dood van Charlie Kirk past ook in dit kader: men beschouwt radicaal-links en islamisten als bondgenoten in de haat tegen westerse conservatieven. Zo tweette een bekende rechtse commentator dat “links ons zó haat dat ze ons willen doden”, en insinueerde dat progressieven liever Hamas steunen dan rouwen om een rechtse activist. Dit type retoriek bevestigt in de rechterzijde het idee dat zij in een existentiële strijd verwikkeld zijn tegen een alliantie van islamisme en cultuurmarxisme.
Vriend en vijand: Schmitt herlezen
Opvallend is dat beide zijden – zowel de pro-Palestinabeweging als de rechtse pro-Israëlstemmen – hun wereldbeeld sterk vereenvoudigen tot een vriend-vijandtegenstelling. De Duitse politiek denker Carl Schmitt stelde dat politiek in essentie draait om de onderscheiding tussen vriend en vijand. Veel hedendaagse ideologen beroepen zich op Schmitt om hun harde wij versus zij-houding te rechtvaardigen. Vooral op rechts is Schmitt populair, omdat hij in de Koude Oorlog al inspiratie bood voor een anticommunistische houding en later voor de harde veiligheidsaanpak na 9/11. Maar er schuilt een misverstand in hoe Schmitts idee toegepast wordt. De Amerikaanse neoconservatieven bijvoorbeeld – die na 9/11 de “War on Terror” vormgaven – claimden impliciet Schmittiaans te handelen, maar gingen eigenlijk lijnrecht in tegen Schmitts inzicht.
Schmitt waarschuwde namelijk dat een “justitiele” of moralistische oorlog – waarbij men de vijand afschildert als absoluut kwaad – gevaarlijk totalitair is. In een klassieke oorlogsopvatting moet je de vijand erkennen als legitieme tegenstander, zodat strijd beperkt en beëindigbaar blijft. De neocons deden net het omgekeerde: zij bestempelden hun tegenstanders (de “terroristen”, maar al gauw hele staten als Irak, of bewegingen als Hamas) als pure evil die vernietigd moest worden. Het gevolg was eindeloze oorlog, want tegen “het kwaad” kun je geen compromis sluiten. Alain de Benoist, een leidende denker van het Europese Nieuwe Rechts, analyseert dit scherp in zijn boek Carl Schmitt Today. Hij stelt dat de Amerikaanse globale oorlog tegen terrorisme helemaal niet Schmittiaans is, juist omdat de VS geen respect had voor de traditionele oorlogsregels en elke vijand demoniseerde als barbaars. Hiermee verwordt conflict tot een soort kruistocht, waartegen Schmitt zich afzette.
Toch zien we dat een deel van de rechterzijde in het Westen nog steeds vasthangt aan dat verouderde neocon-denken. Israël wordt beschouwd als de eeuwige vriend, de islamitische wereld als monolithische vijand. Dit dualisme klopt in de realiteit langs geen kanten: Israël heeft immers in verschillende conflicten zij aan zij gestaan met radicale islamisten als het uitkwam. Denk aan de gemeenschappelijke vijanden die Israël deelde met jihadistische groepen: zo waren zowel Westerse regeringen als Al Qaida-achtige milities gebaat bij de val van Kaddafi in Libië en Assad in Syrië. In Syrië zijn er talloze berichten geweest dat Israëlische inlichtingendiensten bepaalde rebellen hebben geholpen omdat ze anti-Assad waren – terwijl die rebellen ideologisch dicht bij Al Nusra of IS stonden. Ook in de strijd tegen het sjiitische Iran bevinden Israël en fundamentalistische soennitische groeperingen zich soms aan dezelfde kant. De werkelijkheid volgt dus niet de simpele vriend-vijandlijn van “Westen vs Islam”.
Men beroept zich vaak verkeerdelijk op Schmitt: alsof elk conflict gereduceerd kan worden tot dé Vijand aanwijzen en moreel te elimineren. Benoist brengt Schmitt’s gedachtengoed naar vandaag en concludeert dat we net moeten oppassen voor zo’n absolutistische ideologie5. Een echte Schmittiaan beseft dat er meerdere machtsblokken zijn (multipolariteit) en dat je vijanden nooit zo absoluut kunt maken dat je ze buiten elke wet stelt. De huidige rechtse reflex om alle Palestijnse sympathisanten weg te zetten als medeplichtigen van terrorisme is een kortzichtige karikatuur. Ze bemoeilijkt elke politieke oplossing, want ze laat geen ruimte voor dialoog of nuance: de vijand is immers demonisch en moet totaal bestreden worden. Die ingesteldheid zien we ook aan de andere kant, wanneer extreme pro-Palestina activisten alle Israëli’s of Joden gemakshalve als “nazionisten” bestempelen. Het denken in vijandbeelden heeft beide kampen in zijn greep. Dit verklaart voor een stuk waarom elk fatsoenlijk debat ontaardt in beschuldigingen van antisemitisme langs de ene kant en islamofobie langs de andere. Carl Schmitt wordt te pas en te onpas geciteerd, maar misschien moeten we hem éérst echt begrijpen: als een waarschuwing dat politiek vijanddenken altijd moet worden ingebed in wederzijds respect, wil het niet ontaarden in een vernietigingsoorlog.
Verloren strijd en status-quo
Zowel de anti-immigratiebeweging ter rechterzijde als de pro-Palestinabeweging ter linkerzijde kampen dus met het gevoel een verloren strijd te leveren. Ondanks jaren van actie en bewustmaking, lijkt geen van beide iets wezenlijks te bereiken op politiek vlak. Dit voedt hun ressentiment nog verder. Hoe komt het dat ze vastlopen? Een belangrijke factor is dat de politieke elite vasthoudt aan een status-quo die geworteld is in de premissen van de late 20e eeuw. De wereldbeelden uit de jaren ’90 en vroege 2000 zijn opmerkelijk resistent tegen verandering gebleken, zelfs nu de feiten op het terrein problematisch zijn.
In West-Europa blijft de heersende politieke klasse geloven in de multiculturele samenleving als verrijking. Diversiteit wordt nog steeds voorgesteld als een inherent goed, iets dat we moeten vieren. Problemen zoals gettovorming, criminaliteit of spanningen worden weggeredeneerd als tijdelijke integratiepijnen of als het gevolg van te weinig inclusiebeleid (dus niet van te véél immigratie). Het idee van remigratie – migranten die terugkeren naar het land van herkomst – is volstrekt taboe in beleidskringen. Zelfs strengere immigratiequota zijn moeilijk bespreekbaar. Men houdt vast aan internationale verdragen en normen die in een totaal andere context zijn opgesteld (Genève Conventie, EU-asielrichtlijnen) alsof ze onaantastbaar zijn. Met andere woorden: het beleid treedt op de rem zodra fundamentele hervormingen rond migratie op tafel komen. Dit verklaart waarom de rechterzijde zich murw voelt: telkens hun eis momentum lijkt te krijgen (bijvoorbeeld na electorale winst van migratiekritische partijen), komt er een cordon sanitaire of een coalitie van traditionele partijen die de boel blokkeren. Het vertrouwen van de kiezer smelt weg, cynisme en boosheid blijven over.
Aan de linkerzijde zien we iets gelijkaardigs in het dossier-Israël. De meeste westerse regeringen – inclusief die van België en de EU – blijven grotendeels de lijn aanhouden dat Israël een democratie is die we moeten steunen en dat kritiek daarop voorzichtig gedoseerd moet worden. Dit narratief stamt uit de naoorlogse periode en de Koude Oorlog, toen Israël gezien werd als vooruitgeschoven bastion van democratie en moderniteit in het Midden-Oosten. Ondanks alles wat er sindsdien gebeurd is (de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, de Libanon-oorlogen, de nederzettingenpolitiek, Gaza onder beleg, enzovoort) blijft dit frame sterk. Pas recent hoor je zachtjes EU-leiders Israël oproepen het internationaal recht te respecteren, maar daadkrachtige stappen (zoals sancties) blijven uit. De premisse dat Israël “deel is van ons” en daarom meer krediet krijgt, staat overeind. Wie dat bekritiseert, wordt al snel beschuldigd van gebrek aan loyaliteit aan Westerse waarden of erger, van antisemitische tendensen. Zo blijft er een rem op echte beleidsverandering: wapenleveringen aan Israël gaan door, VN-resoluties tegen Israël worden afgezwakt, en diplomatieke druk is halfslachtig. Dit tot wanhoop van de pro-Palestijnse beweging, die zich oprecht afvraagt wat er dan nog moet gebeuren voordat politici hun koers wijzigen. Voor hen is het onbegrijpelijk dat na maanden van gruwelijke beelden uit Gaza onze leiders nog steeds spreken over Israël’s “zelfverdediging” en niet openlijk breken met Netanyahu’s regering.
Beide kampen ervaren dus dat ze tegen een muur aanlopen. Die muur is de gevestigde orde en haar narratieven. Het gevolg is dat ze meer en meer buitenparlementaire of extreme methodes gaan verheerlijken. Aan rechterkant dreigt men naar populisme of zelfs oproer over te hellen: “Als vreedzaam protest niet werkt, dan maar harde actie”, hoor je steeds vaker in radicale hoek. Aan linkerkant ziet men een opkomst van militante acties en een tolerantie voor rellerig gedrag zolang het voor de “goede zaak” is. In beide gevallen worden reguliere politici gezien als deel van het probleem: ze houden de status-quo bewust in stand om eigenbelang of uit ideologische verblinding. Dit wantrouwen leidt tot een gevaarlijke polarisatie en een spiraal van radicalisering.
Atomisering en massavorming
Een onderliggende voedingsbodem voor dit alles is de vergaande atomisering van onze samenleving. Zowel de woede van rechts als die van links gedijt op een sociaal klimaat waarin mensen zich steeds minder verbonden voelen met een gemeenschappelijk geheel. We leven in een tijd van mentale vereenzaming: traditionele verbanden (familie, kerk, buurt, verenigingsleven) zijn verzwakt, en veel individuen voelen zich ontheemd of onbegrepen. In die leegte zoeken ze houvast in niche-gemeenschappen: dat kunnen online groepen zijn, volgers van een bepaalde influencer, of ideologische bubbels waar men gelijkgestemden vindt.
De Belgische psycholoog Mattias Desmet heeft erop gewezen dat zulke omstandigheden rijp zijn voor wat hij “massavorming” noemt. Massavorming ontstaat wanneer een significante groep mensen kampt met gevoelens van sociaal isolement en betekenisloosheid, en vervolgens een nieuw collectief doel of vijand krijgt aangereikt waarrond ze zich kunnen verenigen. De combinatie van een diffuse angst (voor criminaliteit, voor maatschappelijke ontwrichting, voor klimaat, voor pandemie, enz.) en het ontbreken van sterke sociale bindingen maakt dat mensen hunkeren naar iets om zich achter te scharen. Plotseling ontstaat een hypnotische solidariteit binnen zo’n groep: men voelt zich eindelijk deel van een gemeenschap die de waarheid kent en een gezamenlijke strijd voert tegen een dreiging. Alle frustratie en onzekerheid kan worden gekanaliseerd naar dat ene narratief.
We herkennen deze dynamiek zowel bij de anti-immigratiebeweging als de pro-Palestijnen. In plaats van eenzaamheid te voelen, ervaart men kameraadschap in de strijd: men heeft een doel, een vijand, een missie. Voor rechts-populisten is dat mission statement bijv. “onze natie redden van de massa-immigratie en de elites die het toelaten”. Voor links-activisten is het “het imperialisme en kolonialisme bestrijden dat elders volkeren uitmoordt”. Zulke grote verhalen geven zin en richting, maar ze gaan gepaard met een vernauwing van de blik. Alles buiten het eigen groepsdenken verwerpt men al gauw als leugen of propaganda. De loyaliteit van elk individu binnen de massa verschuift zo bijna volledig naar zijn eigen groep en goeroes. Het bredere gemeenschapsgevoel – solidariteit met mensen buiten de bubbel – kalft af. Dit verklaart waarom sommigen oprecht geen greintje empathie meer voelen voor “de ander”: als Charlie Kirk tot vijandkamp behoort, is zijn dood geen ramp maar bijna een verdienste; als Palestijnse sympathisanten tot de vijand behoren, verdient hun lot geen mededogen. De waarheid wordt ondergeschikt aan groepsloyaliteit.
De waarschuwingen van denkers als Desmet en ook Hannah Arendt zijn hier pertinent. Arendt analyseerde in The Origins of Totalitarianism hoe totale heerschappij mogelijk werd: door mensen radicaal te isoleren en te onthechten van hun sociale banden, zodat ze vatbaar werden voor ideologieën die hun een nieuw thuis boden. “Wat mensen voorbereidt op totalitaire dominantie is het feit dat eenzaamheid – ooit een uitzonderlijke grenservaring – een alledaagse ervaring is geworden” schreef Arendt in 1951. Die diepe eenzaamheid maakte dat mensen snakten naar behoren, zelfs al was het tot een destructieve beweging. Vandaag zien we iets gelijkaardigs: velen kennen enkel nog gemeenschap via het scherm (sociale media groepen) of via fragmentarische identiteiten (bv. gamercommunity, fans van X, volgers van Y). In die context grijpt men een duidelijke ideologische strijd aan om weer een volwaardige identiteit te voelen.
Hierdoor is een verontrustende psychologie ontstaan die aan totalitarisme doet denken. Niet dat we nu al in een totalitaire staat leven – verre van – maar de denkpatronen en emoties vertonen gelijkenissen. Arendt stelde dat totalitarisme gestoeld is op mensen die niet meer in staat zijn tot kritische, onafhankelijke gedachtewisseling, omdat ze alleen nog het leidersverhaal geloven en ieder ander wantrouwen. In het klein zien we dit online: complotdenkers die elke mainstream bron afdoen als “propaganda van de vijand”, of activistisch links dat elk tegengeluid vanuit eigen kring meteen als verraad bestempelt.
Sociale media spelen hierin een dubbele rol. Enerzijds verbinden ze gelijkgestemden, wat empowerment geeft aan gemarginaliseerde stemmen – dat is positief. Anderzijds werken de algoritmes en de aard van online communicatie polariserend: extreme uitspraken krijgen meer aandacht, tegenstanders zoeken elkaar op in flamewars, en nuance verliest het van emotie. Dit zwengelt het ressentiment nog verder aan. Influencers met grote aanhang pompen hun volgers vol met verontwaardiging en wij-zij-denken, want dat houdt de engagement hoog. De scheidslijnen verharden: je hoort ergens bij of je bent een vijand. De massavorming wordt zo versterkt door een constant dieet van verontwaardiging en bevestiging in de eigen bubbel.
Het resultaat is een samenleving waarin twee of meer groepen als los zand naast elkaar leven, ieder overtuigd van eigen gelijk en overtuigd dat de ander kwaadaardig of gehersenspoeld is. Het gevoel van een gedeelde realiteit of waarheid is zoek. Dit is het ideale recept voor maatschappelijke instabiliteit.
De weg van polarisatie naar tirannie
Als deze trend zich doorzet, moeten we ons afvragen: waar gaan we dan naartoe? De geschiedenis leert dat scherpe polarisatie vaak eindigt in chaos, waarna de roep om sterke ordehandhaving klinkt. Wanneer beide kampen elkaar als vijand zien en instituties het vertrouwen verliezen, komt er vroeg of laat een punt dat de samenleving stuurloos lijkt. Denk aan de Weimar Republiek in de vroege jaren ’30: communisten en fascisten op straat, een verdeelde bevolking, economische malaise – het mondde uit in de machtsovername door een tiranniek regime.
Vandaag zijn de omstandigheden anders, maar het mechanisme zou gelijkaardig kunnen zijn. Escalerende polarisatie kan leiden tot geweld op straat (zoals we nu al kleine voorproefjes van zien in Londen en elders). Democratische besluitvorming raakt lamgelegd door voortdurend conflict en wantrouwen. In zo’n klimaat groeit het verlangen naar “iemand die orde op zaken stelt”. Populistische figuren stijgen nu al op die golf: ze beloven met harde hand een einde te maken aan het wanbeleid en het volk te geven wat het wil. Maar de vraag is of dat daadwerkelijk tot oplossingen leidt, dan wel tot iets veel donkerders.
De vrees bestaat dat hedendaags populisme eerder de weg effent voor autoritair bewind dan voor constructieve hervormingen. Populistische leiders spelen immers in op emotie en vijandsbeelden, versimpelen complexe problemen tot hapklare slogans en zoeken zondebokken. Dat kan tijdelijk de massa verenigen, maar lost de onderliggende problemen (economische ongelijkheid, globaliseringseffecten, geopolitieke spanningen) zelden op. Sterker nog, als populisten aan de macht komen en onvermijdelijk falen om al hun hooggespannen verwachtingen in te lossen, kan de teleurstelling nog groter worden. Dan dreigt de laatste kaart: om de controle te behouden grijpt men naar autoritaire maatregelen, het muilkorven van oppositie, het buiten werking stellen van checks and balances. Zo glijdt een democratie af naar tirannie.
De oude Griekse filosoof Plato voorzag al iets dergelijks in zijn analyse van staatsvormen. In **Boek VIII van De Staat beschrijft Plato hoe een democratie uit haar voegen kan barsten door teveel vrijheid, waarna uit de chaos een sterke man opstaat die zich als redder voordoet en vervolgens alle macht naar zich toetrekt. “Uit niets anders ontstaat tirannie dan uit de democratie,” stelt Plato – de grote vrijheid en wetteloosheid doen het volk snakken naar een meester, en zo slaat de vrijheid om in slavernij8. Hij schildert het beeld van een demagoog die door het volk wordt “opgehemeld als beschermer”, zich laat omringen door lijfwachten, zijn tegenstanders uitschakelt en stukje bij beetje alle vrijheden afschaft8. Het is een huiveringwekkend scenario, maar nog altijd relevant. Ook in onze tijd zien we dat burgers, moe van twist en angst, geneigd kunnen zijn te roepen: “maak er een einde aan, desnoods met harde hand!”
Zowel uiterst rechts als uiterst links flirt in zekere zin met dat gevaar. Rechts-populisten hebben vaak autoritaire trekjes en minachten de pers, de rechterlijke macht of andere “checks” als die hun agenda dwarsbomen. Linkse radicalen kunnen dan weer sympathie opbrengen voor revolutionaire of autoritaire regimes zolang die anti-imperialistisch zijn (menigeen die Israël’s wandaden aanklaagt, ziet bv die van China of Rusland door de vingers). In beide gevallen verkiest men ideologische zuiverheid boven democratische compromisvorming. Als deze houding mainstream wordt, is de stap naar een autoritaire ‘oplossing’ klein: men zal zeggen dat deze tegenstander geen genade verdient, dat die crisis zó erg is dat uitzonderingsmaatregelen nodig zijn (denk aan Schmitt’s soeverein die beslist in de noodtoestand). Voor je het weet, wordt onze vrije samenleving van binnenuit uitgehold en ontstaat er een nieuwe vorm van tirannie, zij het misschien verpakt als “noodzakelijke technocratische bestuur” of “krachtige nationale eenheid”. Het zou een treurig eindpunt zijn van jaren van ressentiment: de wraak van het ressentiment zou dan bestaan in het vernietigen van de open samenleving die men ooit wilde verbeteren.
Waarheid en dialoog: een uitweg?
Is er nog een alternatief pad denkbaar, een uitweg uit deze polariserende spiraal? Optimisten wijzen op de kracht van dialoog en waarheidsvinding. De filosoof Hans-Georg Gadamer benadrukte dat waarheidsbegrip altijd ontstaat in ontmoeting en gesprek: “Wereldbeelden versmelten in dialoog”, via wat hij de Versmelting van Horizonten noemde. Dat betekent dat iemand vanuit zijn eigen horizon (achtergrond, vooroordelen) in contact treedt met een andere horizon, en door echte open communicatie ontstaat er een gedeeld nieuw begrip9. Toegepast op de huidige breuklijnen zou Gadamer pleiten voor interculturele dialoog: laten we autochtone Vlamingen en migranten met elkaar in gesprek brengen over elkaars angsten en dromen; laten we voor- en tegenstanders van Israël echt naar elkaar luisteren over waarom ze bepaalde gevoeligheden hebben. Niet in Twitter-soundbites of TV-debatjes, maar in geduldige, empathische dialoog. Alleen zo kunnen we misschien elkaars menselijkheid herontdekken en tot nieuwe inzichten komen die buiten de loopgraven vallen.
Dit klinkt natuurlijk mooi in theorie, maar vandaag de dag helaas erg veraf. Wie oprukt naar het midden, krijgt soms van beide kanten de wind van voren: ze verdenken je van fout in de strijd of naïef zijn. Toch zijn er kiemen van hoop. Zo zijn er burgerdialogen en lokale initiatieven waar bijvoorbeeld buurtbewoners van diverse achtergronden samen problemen aanpakken (los van politiek). Er zijn ook intellectuelen die proberen een brug te slaan: kritische denkers die bijvoorbeeld zowel westerse als niet-westerse bronnen betrekken om een gemeenschappelijke ethiek te zoeken. Gadamer zelf zou zeggen: we moeten bereid zijn onze eigen vooroordelen tijdelijk opzij te zetten om werkelijk te luisteren. Dat vergt bescheidenheid en de erkenning dat geen enkele groep een monopolie op de waarheid heeft.
Misschien ligt de sleutel wel in het herstellen van menselijke maat en verbinding. Als mensen elkaar in persoon ontmoeten – los van de verhitte online sfeer – blijken extremen vaak af te zwakken. De ontmoeting met de individuele mens achter “de vijand” kan ogen openen. De realiteit is immers nooit zo zwart-wit als de ideologie doet uitschijnen. In een gesprek ontdekt een anti-immigratieactivist misschien dat zijn allochtone buurman evenzeer bezorgd is om leefbaarheid en veiligheid, en dat ze samen gemeenschappelijke waarden delen. Of een gepassioneerde Palestina-activist kan in dialoog met een Joodse Vlaming tot het inzicht komen dat hun trauma’s en verlangens naar rechtvaardigheid parallellen vertonen. Zulke persoonlijke Verstehen (begrijpen van binnenuit) is waar Gadamer op hoopte: niet louter feiten uitwisselen, maar elkaars perspectief te begrijpen zodat een gedeelde waarheid – of toch een gedeeld compromis – kan ontstaan.
Het mag utopisch klinken in deze harde tijden, maar de geschiedenis leert dat elke langdurige vrede en samenwerking ooit begonnen is bij praten in plaats van vechten. De EU zelf is ontstaan omdat bittere vijanden na WOII (Duitsers, Fransen, enz.) toch de dialoog aangingen en inzagen dat verzoening mogelijk was. Interculturele dialoog vergt tijd en geduld, iets waar onze vluchtige digitale cultuur niet in uitblinkt. Maar misschien is het wel de enige uitweg om te voorkomen dat de wrok ons helemaal verteert. Vandaag heerst jammer genoeg het ressentiment.
Sacha Vliegen
Reactie plaatsen
Reacties